Ik, De Heer Ben Geest Ik Heb Gezegd Dat Alleen Ik De Enige Wetgever En Rechter Ben
9 maart 1993
Maranatha! Kom!
Ik geef jullie Mijn Vrede;
Ik ben dichtbij, vlak voor jullie poorten, Mijn beminden! neem Mijn parabel van de vijgenboom: zodra zijn twijgen zacht worden en de bladeren uitlopen, weten jullie dat de zomer nabij is; zo is het ook met jullie, als jullie al deze dingen zien: weet dat Ik dichtbij ben, vlak voor jullie poorten; wat betreft die dag en dat uur, niemand kent het, noch de engelen in de hemel noch de Zoon, niemand dan de Vader alleen;[1]
schepping! hoezeer heb Ik ernaar verlangd jullie allen bijeen te brengen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels vergaart, en zo velen van jullie weigeren nog steeds! jullie kunnen later niet zeggen dat Ik niet alles geprobeerd heb om jullie allen bijeen te brengen in Mijn Heilig Hart, om jullie te zeggen dat een grotere liefde dan de Mijne niet te vinden is; maar jullie gaan door, alléén door deze woestijn te dwalen; Ik zal spoedig over jullie komen; Ik zend jullie nu boodschapper na boodschapper om het nieuws uit te schreeuwen; wees waakzaam!
Heer, ik ben gelukkig en vervuld van vreugde, maranatha!
wees niet bang; Ik waak met tedere zorg over elke ademhaling van jou! in deze vastentijd zeg Ik je dit: predik, Mijn duif, predik en profeteer, en schenk er geen aandacht aan als je beschuldigers je ontleden en verkeerd beoordelen; bemin en wees geduldig; vertel Mij, Mijn kind, kan een woord of een zin uit de Heilige Schrift uit zijn context worden gehaald en op zichzelf worden ontleed?
Nee, Heer, omdat het kan lijken dat het een ander woord of gezegde van U tegenspreekt.
dan kan men dit ook niet doen met deze Boodschappen; Ik heb gezegd dat alleen Ik de enige Wetgever en Rechter[2] ben; Vassula, laat je ogen alleen zoeken naar onzichtbare dingen, de eeuwige glorie is in de onzichtbare dingen; hoezeer verheug Ik Mij in armoede en zwakheid! leer dat de onderrichtingen die Ik je geef voor je redding en je vrijheid zijn, want waar Mijn Geest is, daar is vrijheid; Ik, de Heer, ben Geest,[3] schrijf:[4]
"zoals de ziel haar eigen belichaming heeft, zo heeft de geest zijn eigen belichaming; de eerste mens, Adam, werd een levende ziel, zoals de Schrift zegt, maar de laatste Adam is een levengevende geest geworden; dat is, eerst degene met de ziel, niet de geest, en daarna, degene met de geest; de eerste mens, afkomstig uit de aarde, is aards van nature; de tweede mens is uit de hemel; zoals deze aardse mens was, zo zijn wij op aarde; en zoals de hemelse mens is, zo zijn wij in de hemel; en wij, die naar de aardse mens zijn gevormd, zullen naar de hemelse mens worden gemodelleerd; vlees en bloed kunnen het Koninkrijk van God niet erven: en het vergankelijke kan niet erven wat onvergankelijk is;
“Ik zal je iets vertellen dat geheim was: dat wij niet allen zullen sterven, maar we zullen allen veranderd worden; dit zal bliksemsnel gebeuren, in een oogwenk, als de laatste bazuin klinkt; ze zal klinken, en de doden zullen worden opgewekt, onvergankelijk, en wij zullen ook worden veranderd, want onze tegenwoordige vergankelijke natuur moet bekleed worden met onvergankelijkheid, en deze sterfelijke natuur moet zich bekleden met onsterfelijkheid; als deze vergankelijke natuur is bekleed met onverganke- lijkheid, en als deze sterfelijke natuur onsterfelijkheid heeft aangetrokken, zullen de woorden van de Schrift in vervulling gaan: de Dood is verzwolgen in overwinning; Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is uw angel? nu is de angel van de dood de zonde, en de zonde krijgt haar kracht van de Wet; laten we dus God danken, die ons de overwinning geeft door onze Heer, Jezus Christus;"[5]
ja, Ik heb jullie bevrijd van de wet van zonde en dood;
kom, blijf trouw aan Mij totdat je wedloop voorbij is; Ik, jullie Schepper, zal hem met jullie beëindigen; met Mij zouden jullie niet bang moeten zijn; met Mij zal jullie tafel gevuld zijn;
Ik zal jullie nooit verlaten;
[1] Mt. 24:32-36.
[2] Jak. 4:12.
[3] Joh. 4:24; 2 Kor. 3:18.
[4] De Heer vroeg mij een passage uit de H.Schrift, die Hij mij aanduidde, te kopiëren.
[5] 1 Kor. 15:44-57.
|